De grote opruiming

Het huis waar ik ben opgegroeid is het mooiste huis ter wereld. Al mijn oude schoolvrienden beamen dat. Met tal van verborgen ruimtes achter de kronkelige trapjes en onder de ingebouwde bedstedes, was dit zeventiende-eeuwse herenhuis hét verstoppertje-walhalla. Als ik deze vrienden mededeel dat het verkocht is, zie ik in hun ogen dat een deel van hun jeugd ontnomen wordt. Mijn ouders verhuizen binnen hun pittoreske plaatsje een straat verder. Ze mogen nu dan nog uitermate kwiek zijn – sinds hun pensioen zijn ze actiever dan ooit in onder meer zangverenigingen en gemeenteraden – maar de tijd zal ook op hen vat krijgen. De nieuwe woning is van alle gemakken voor het bejaardenrijk voorzien, zoals een lift en een scootmobielparkeerplek. Mijn moeder heeft het gevoel alsof ze levend begraven gaat worden, maar mijn vader is een praktisch man en kijkt graag vooruit. De afgelopen tien jaar liet hij met regelmaat weten dat ik eens langs moest komen om mijn troep uit te zoeken. De noodzaak daartoe begreep ik nooit zo goed; al deze ‘troep’ (zoals schoenendozen vol onverstuurde liefdesbrieven en schoolschriften met opstellen waar het Letterkundig Museum wellicht ooit interesse in zou kunnen tonen) lag daar toch prima? Ik beschouwde mijn ouderlijk huis als een conserveringsplek voor de eerste helft van mijn leven, een helft waar ik nooit naar om hoefde te kijken omdat hij daar altijd was. Maar nu lijkt de tijd toch echt aangebroken om onder ogen te durven komen dat niets in het leven voor eeuwig hetzelfde blijft. Mijn zus en ik moeten dit weekend naar huis komen om onze kamers op te ruimen. [Lees verder op hard//hoofd]