Eenzame kerst

Zeven jaar geleden schreef ik een kerstsprookje, voor een kerstdiner waar ik was ingehuurd om tussen de gangen zorg te dragen voor literair vermaak. Het verscheen vervolgens in het Algemeen Nijmeegs Studentenblad en op hard//hoofd. Over dit sprookje had ik enigszins gemengde gevoelens, dus toen ik onlangs (nou ja, ook alweer vier jaar geleden) ergens weer iets kerstigs ten gehore mocht brengen, greep ik die gelegenheid aan om het drastisch te herschrijven. Sindsdien heb ik het nog een aantal maal rond de feestdagen voorgedragen, voor het laatst was dat vorige week in de Roode Bioscoop. Toen iemand aldaar aan de bar vroeg of het ergens terug te lezen was, bedacht ik opeens dat alleen die inferieure versie op het wereldwijde web rondzwierf. Daarom hieronder de herziening.

*

Hoe oud de oude man precies was, wist hij zelf ook niet. Als hij het echt zou willen weten, zou hij het na kunnen gaan. De bibliotheek stond vol geschriften die allemaal over hem gingen. Hij was al een eeuwigheid niet meer in de bibliotheek geweest, zoals hij al een eeuwigheid in geen enkel vertrek van zijn gigantische landhuis was geweest, behalve de bijkeuken waar hij nu verbleef. Daar had hij een campingbedje geïnstalleerd, naast het koelkastje dat als enige functie had hem in slaap te zoemen. Soms, als er helse pijnen door zijn rug stroomden en hij staarde naar het witte plafond, droomde hij over het hemelbed dat een paar verdiepingen hoger op hem wachtte. Maar hij wist dat hij in helse pijnen beter kon rusten dan in hemels comfort. Natuurlijk waren de angsten en de eenzaamheid ook hier aanwezig, maar de overzichtelijkheid van deze ruimte gaf hem houvast, bijna alsof hij leefde. Soms fantaseerde hij dat de rest van het huis gevuld was met mensen, mensen die heel lang gefeest hadden en daarom nu heel lang sliepen. Zo meteen zou iedereen wakker worden. Ze zouden zich tegenover hem verontschuldigen dat ze geen betere slaapplek aan hadden kunnen bieden. Hij zou zeggen dat hij overal goed sliep. Ze zouden eieren bakken en elkaar de krant voorlezen. Soms kon hij weken lang in deze fantasie volharden, tot de waarheid als een glasscherf in hem werd gestoken, de waarheid dat geen mens hier ooit zou kunnen zijn.

De oude man vond dat de tijd langs hem heen moest gaan. Dat deed het in principe ook; jaren waren dagen en alles bleef hetzelfde. Niets bedierf of verstofte in dit huis. Waarom lukte het hem dan toch nooit om Kerstavond over te slaan? Hij voelde diep onderin zijn maag dat het weer zover was. Het was een warm gevoel, waar hij wee van werd en zich nog vele malen eenzamer door voelde. Hij probeerde het gevoel te negeren, maar leek het daar alleen maar mee te versterken. Men dacht weer aan hem, men had hem weer nodig. Ach, dat sentimentele gedoe, die lelijke kitsch. Hij wilde erboven staan, maar kon er niet aan ontsnappen. Of hij hier nu uit vrije wil zat, of dat men hem had opgesloten, dat was een vraag die hem soms gek kon maken, maar het maakte uiteindelijk weinig verschil. Hij bleef onbereikbaar en daarmee alleen. Op deze avond kon hij zich er ook nooit tegen verzetten te moeten denken aan het enige familielid dat hij ooit had gehad. Een zoon, die naar men zei de volgende dag jarig was. Natuurlijk kon hij bellen om hem te feliciteren, maar hij wist dat het een kort en pijnlijk gesprek zou worden. “Je hebt je koninkrijk verlaten,” zou zijn zoon zeggen, eerder vermoeid dan verwijtend. “Mijn bijkeuken is mijn koninkrijk,” zou de oude man dan antwoorden. En hij wist dat zijn zoon het toch nooit zou begrijpen. Zijn zoon wilde alles delen en van iedereen zijn, daar liet hij zich graag op voorstaan, maar de oude man wilde een plekje dat helemaal van hem alleen was. Wie zou hem in een bijkeuken zoeken? Maar nog liever dan rust wilde de oude man iemand die er echt voor hem was, iemand die hem eens tegen durfde te spreken. De oude man wilde een vriend.

Bovenop de droogtrommel lag een klein kistje. Daarin bewaarde de oude man wat spulletjes die mogelijk ooit iets voor hem betekend hadden, zoals het klokhuis van een vrucht en een maquette van een ark. Maar deze spullen zeiden hem niets meer. Het enige wat hem iets deed lag helemaal onderop en elke Kerstavond maakte de oude man het kistje open om dit eruit te halen en er heel lang naar te kijken. Het was een tekening. Deze tekening had zijn zoon gemaakt toen hij acht jaar oud was, een periode uit zijn leven waarover erg weinig geschreven was. Ja, men kon niet ophouden over al die pathetische trucjes waarmee hij hem later trots had willen maken. Al dat theater, al die bewijsdrang, de oude man had zich er altijd een beetje voor gegeneerd. Misschien waren ze toen al uit elkaar aan het groeien. Maar deze tekening was gemaakt uit simpele, pure kinderliefde, voor hem alleen. De oude man had meteen gezien dat er geen groot tekentalent in zijn zoon school. Als er niet met grote hanenpoten ‘lama voor papa’ onder had gestaan, zou je onmogelijk kunnen zien dat het dit dier voor moest stellen. Nu was de lama niet bepaald een dier waar de oude man trots op was, hij vond het een typisch geval van een haastklus. Maar deze tekening gaf hem het gevoel dat het allemaal niet voor niets was geweest. De oude man staarde naar de lama en huilde onzichtbare tranen.

Zo ging dat dus elk jaar. De oude man voelde in zijn maag dat het Kerstavond was en staarde naar de lama van zijn zoon. Op zeker moment zou hij de bijkeuken verlaten, om naar de enige andere plek te gaan waar hij bij hoge uitzondering, eigenlijk alleen met Kerst, nog kwam: de tv-kamer. Daar stond een monsterlijk groot scherm, waarmee hij in de hoogste resolutie kon kijken naar alles wat hij achter zich gelaten had. Er waren honderdduizenden zenders om tussen te switchen, en de pauzeknop was er om niets te hoeven missen. Vroeger, toen hij nog in de veronderstelling verkeerde dat zijn ingrijpen daadwerkelijk verandering kon brengen, zat hij haast permanent in deze kamer. Tegenwoordig werd hij alleen nog naar deze kamer gedreven door de pure zelfhaat die Kerst voor hem met zich mee bracht. Hij werd naar deze kamer gedreven om lijdzaam toe te kijken. God, wat haatte hij Kerst!

Maar dit jaar zou alles anders zijn. Kerst overviel hem dit keer niet, hij had haar lang van tevoren aan zien komen. En het waanzinnige plan dat langzaam in zijn hoofd opborrelde was een plan dat hij altijd weg had proberen te drukken, al begreep hij steeds minder waarom het zo’n slechte gedachte zou zijn. De overtuiging dat het juist het beste voor iedereen zou zijn was in de aanloop naar deze Kerst alleen maar sterker geworden. Hij zou het kistje niet meer openmaken, hij zou niet meer zwelgen in de sentimenten die niemand verder brachten. Hij zou dit keer weer eindelijk echt iets betekenen. Hij zou rechtstreeks naar de tv-kamer gaan en nog een laatste keer alles goed in zich opnemen. Dan zou hij gebruik maken van die ene knop op zijn afstandsbediening, de knop waar hij soms zijn duim over liet zweven om zichzelf te plagen, maar waarvan hij lang had gedacht het nooit in te zullen drukken. Het was de knop die alles ongedaan zou maken. Als hij op die knop drukte was het simpelweg allemaal nooit gebeurd. Niets zou gemist worden, want er was niets dat nog kon missen. Ook de oude man zou verdwenen zijn.

Hij switchte langs de kanalen en zag alles waar hij voor vreesde. Maar dit keer stelde het hem allemaal gerust: de onthoofdingen, verkrachtingen, droogtes, overstromingen, versteende bankiers, verdorven politici, boze burgers, ontheemde demonstranten, ijdele kunstenaars, schurftige armoedzaaiers, verschrikkelijke spelshows, versnipperde kuikens, ontboste gebieden, smeltende poolkappen en het ergst van al toch wel die zaken die zogenaamd uit zijn naam moesten gebeuren. Hij kon het allemaal makkelijker aanzien dan ooit, omdat de beelden alleen maar bevestigden dat hij een juiste beslissing had gemaakt, misschien wel zijn beste beslissing ooit. Hij kon nu ogenblikkelijk op de knop drukken, maar zoveel maakte het natuurlijk niet meer uit, hij kon net zo goed nog even blijven kijken naar de laatste momenten van al die ellende. Hij zapte langs wat zenders waarop families aan tafel gingen om zich doodziek te eten in het licht van duizenden lampjes. En toen zag hij het meisje.

De oude man was het bestaan van engelen vergeten, maar toen hij haar zag wist hij weer dat ze bestonden. Ze bracht een dienblad met een dampende kom soep naar een bejaarde meneer die in een bed naar een piepklein televisieschermpje lag te staren. Slangetjes verbonden hem met een apparaatje dat piepjes produceerde. Deze oude man leek meer dan een beetje op de oude man, je zou hem bijna zijn evenbeeld kunnen noemen. Toch wist hij gek genoeg ook iets van zichzelf te herkennen in het meisje, een uiterst vruchtbaar schepseltje dat nog veel van de wereld moest zien, maar toch al een bepaald soort wijsheid met zich meedroeg.

‘‘Vrolijk kerstfeest, Meneer de Vries,’’ lachte het meisje.

‘‘Toch niet weer die smerige soep,’’ snauwde Meneer de Vries. De oude man schrok ervan, maar het meisje leek niet anders gewend te zijn.

‘‘Ik ben blij dat ik het niet hoef te eten,’’ grinnikte het meisje, met een plagerigheid waar enkel liefde uit sprak.

De man snoof misnoegd en lepelde op een demonstratief tempo zijn kom leeg. Lichtgroen vocht sijpelde langs zijn ingevallen wangen en vormde plasjes op het kussen. Een bleek vermicellisliertje bleef hangen aan zijn kin. Het meisje zat aan zijn zijde en keek tevreden naar het televisietje. Door het geslurp van De Vries en het gepiep van zijn hart waren de klanken van Edelweiss hoorbaar.

‘‘Elk jaar kijk u naar deze film, toch?’’ vroeg het meisje vertederd.

‘‘Als jij iets beters kan vinden, doe het dan maar’’ mompelde de zieke en hij stootte met zijn ellenboog de afstandsbediening haar kant op. Het ding viel van het nachtkastje, de batterijen rolden over de grond. Met een luide boer gaf Meneer de Vries aan dat zijn maaltijd ten einde was.

‘‘Omdat u zo goed gegeten heeft en het Kerst is, heb ik een cadeautje voor u,’’ sprak het meisje.

‘‘Een cadeautje? Zeker weer zo’n goor puddinkje?’’ bromde De Vries.

‘‘Nee, een echt cadeautje, speciaal voor u,’’ zei het meisje en als om haar boodschap kracht bij te zetten drukte ze met een turqoisegelakte nagel de tv uit.

‘‘Wel gloeiende gloeiende, wat heeft dit te betekenen?’’ De piepjes begonnen te versnellen.

‘‘Kijk naar mij,’’ gebood het meisje en behoedzaam knoopte ze haar verpleegsterspakje open. Hierna ontdeed zij zich van haar sneeuwwitte kanten bh.

Met wijd opengesperde ogen nam Meneer de Vries het schouwspel in zich op, alsof hij iemand over water zag lopen. Steeds sneller klonken de piepjes uit het apparaat.

De oude man wist, zoals hij alles wist van zijn schepsels, dat het meisje maagd was en dat ze zich slechts halfbewust was van het wonder dat ze deed voltrekken. Haar handelen kwam voort uit een pure intuïtie voor het Goede.

Haar bleke borsten waren verre van perfect, maar het was meer dan Meneer de Vries in een halve eeuw had mogen aanschouwen. En de laatste keer dat hij zulk een tintelende vreugde had gevoeld was toen hij als kleine jongen een vlot had gebouwd.

‘‘U mag zo lang kijken als u wil,’’ had de maagd gefluisterd, maar slechts een drietal minuten bleek voldoende te zijn om de klus te klaren. Met een gelukzalige glimlach verruilde Meneer de Vries het tranendal voor de eeuwigheid.

Het meisje kleedde zich gauw weer aan, de langgerekte piep zou nu wel opgemerkt zijn. Ze moest doen alsof ze hier nog maar net naar binnen was gestormd. Natuurlijk zou niemand haar ergens van verdenken, ze was de vleesgeworden onschuld en zou dat altijd blijven.

De oude man voelde zich opeens geen oude man meer. Energie stroomde door zijn hele lichaam. Hij begreep dat zijn eenzaamheid onbelangrijk was, dat hij onbelangrijk was. Dat bijna alle zenders van zijn toestel ellende vertoonden, betekende nog niet dat alles voor niets was geweest. Deze engel herinnerde hem eraan hoe hij het allemaal oorspronkelijk bedoeld had. Zij bekeek zijn schepping vol vrolijke verwondering en maakte haar daarmee, ondanks alle imperfecties, tot een plek waar het elk jaar opnieuw Kerst moest worden.

De oude man keek op zijn pols en zag daar een horloge. Het was bijna zes uur. Hij liep naar de gang die de bijkeuken van de tv-kamer scheidde. Daar trok hij een la vol folders open. Hij had verdomme trek in Chinees.

christmas angel.jpg

Een zinnig gesprek

In deze verstikkende feestmaand vraagt verpleegpoëet Sander Ritman aandacht voor eenzaamheid. Tot de kerst verschijnen op zijn site Aap Blog Mies teksten en beelden van uiteenlopende makers over dit onderwerp. Natuurlijk wilde ik ook mijn kiezeltje bijdragen, en maakte van de gelegenheid gebruik nou eens eindelijk mijn verleden als telefonisch enquêteur geestelijk te verwerken. Lees onder de briljante illustratie van Gemma Pauwels het resultaat en volg met heel uw hart #bloggentegeneenzaamheid:

Gemma-Pauwels-Kasper-van-Royen-1024x345.jpg

‘Goedenavond, u spreekt met Wilco de Wit van onderzoeksbureau NWVS. Bel ik gelegen?’

‘Nou, jongen, de soep is net op en ik word voor zover ik weet nergens verwacht. Dus brand maar los met je onderzoek.’

‘Hartelijk dank. Wel, het gaat over het onderwerp eenzaamheid. Wij proberen, als NWVS zijnde, de eenzaamheid in Nederland in kaart te brengen.’

‘Nou, jullie doen maar.’

'Ja, dat is wat we doen dus. Omdat er een hoop om te doen is, om die eenzaamheid.’

‘Ik ben niet eenzaam hoor.’

‘Oké, dat is mooi. Maar bij die vraag zijn we nog niet.’

‘Nou, dan weet je dat toch alvast. Kan je dat alvast in je onderzoek zetten.’

‘Eerst zou ik graag uw leeftijd willen weten.’

‘Ja, wil jij dat weten? Nou, raad dan maar.’

‘Euh… 63?’

‘Ha, nou daar doe ik het voor hoor.’

‘U bent dus ouder dan dat?’

‘Ja.’

‘Hoeveel ouder?’

‘Gaan we rekensommetjes maken? Ik dacht dat je het over eenzaamheid wilde hebben.’

[Lees verder op Aap Blog Mies]

Eindelijk weer school

Eind 2016 deed ik mee aan een columnwedstrijd van een vooraanstaand modetijdschrift. Opdracht was een kort persoonlijk stuk te schrijven rond het thema 'ontaarde ouders'. Uiteraard een kolfje naar m'n hand. Helaas won ik niet, maar toen ik bij het opruimen van mijn bureaublad (moet toch ook af en toe gebeuren) mijn inzending net teruglas leek het me toch wel de moeite waard hier alsnog even te delen: 

Eindelijk weer school

Het hebben van een kind is leuk, maar nog leuker is dat het dankzij de leerplichtwet een groot deel van de tijd uit handen gegeven kan worden. Er is dan ook weinig waar ouders meer tegenop zien dan vakanties. Waren ze net aan hun vrijheid gewend geraakt, zitten ze opeens weer opgescheept met die afhankelijke wezentjes. En de tijd dient dan ook nog eens op ‘gezellige’ wijze te worden doorgekomen. Herenigd in de kring wordt immers van elk exemplaar verslag van de vrije dagen verwacht. Je wil jouw oogappel niet opzadelen met ‘de hele week tv gekeken’ als bijdrage aan dit bijzondere groepsmoment.

Gelukkig ben ik steeds beter geworden in het organiseren van een vakantieprogramma. Aan het begin van het schooljaar noteer ik alle data met een zwarte viltstift in mijn agenda, zodat ik me zowel in praktische als mentale zin er uitgebreid op kan voorbereiden. Bovendien heb ik het geluk dat ik gescheiden ben. Dat betekent dat de vijfjarige Annika sowieso maar de helft van de week onder mijn verantwoordelijkheid valt. De rest van de tijd kan ik dus naar hartenlust snuiven, zuipen en orgieën initiëren. Al ben ik meestal Facebook aan het lezen terwijl ik een boek probeer te schrijven.

De herfstvakantie is achter de rug. Naar het bos zijn we geweest, we hebben taartjes gegeten bij opa en oma en er is een vriendje komen logeren. Zonder schuldgevoel kan ik Annika dus zo in haar klaslokaal achterlaten. Daarna zal ik eindelijk mijn eerste hoofdstuk voltooien. Briljant gaat dat worden. Maar eerst natuurlijk met een kopje koffie Facebook lezen. Eventjes kan heus geen kwaad.

Achterop de fiets vertelt Annika welke klasgenoten ze gemist heeft. Door haar gekwetter dringt de dreigende stilte die wij naderen maar langzaam tot mij door. Voordat we de hoek omfietsen valt het nog te negeren, maar wanneer de donkere ramen van het gebouw ons vanaf het verlaten plein aanstaren is er geen ontkomen aan. ‘O nee toch, domme papa,’ zucht Annika, ‘Heb je niet goed in je agenda gekeken?’

De dagen voor en na een vakantie plannen scholen steeds vaker een ‘studiedag’ in. Dat houdt in dat de meesters en juffen – zo houden ze ons voor - ‘belangrijke dingen’ moeten doen. Kinderen kunnen ze daar niet bij gebruiken, die moeten dus nog even binnengehouden worden. De studiedagen worden aan het begin van het schooljaar doorgegeven. Maar Annika heeft gelijk. Hoe keurig ik ook alles in mijn agenda noteer, het betekent niet dat ik er ooit inkijk.

‘Nou, wat zal het dan worden?’ probeer ik opgewekt te klinken terwijl ik m’n dag in elkaar voel storten, ‘Nemo? TunFun? Bios?’ ‘Saaaaaaai,’ zegt Annika, ‘ik wil naar Café Kale.’ Café Kale is het café onder ons huis. Ik ken gezelligere kroegen, maar Annika heeft ooit in haar hoofd gehaald dat dit ‘the place to be’ is. Wat ze er nou precies zo leuk aan vindt heb ik nooit begrepen. Tegenover elkaar gezeten met een schaal bitterballen en een plastic roos tussen ons in begint Annika aan haar ‘bekende recept’ (spa rood met citroen) ongelooflijk jolig te ouwehoeren. Ze zal wel iemand nadoen die ze regelmatig in zo’n toestand aantreft en daarom in de veronderstelling verkeren dat dit dus ‘gezellig’ is.

Dus daar zit ik dan, om negen uur ’s ochtends aan het speciaalbier. In koffie had ik meer trek gehad en ik hoop dat ze een ander uitje voor de kring selecteert, maar om m’n lieverd een perfecte laatste vrije dag te bezorgen doe ik alles.

Het Slotakkoord

Op 29 september 2016 werd in de Felix Meritis te Amsterdam een bijzondere avond georganiseerd, genaamd Het Slotakkoord. Een divers gezelschap bestaande uit Meester Bart, Tinkebell, Hanna Bervoets en Def P.  werd aan de tand gevoeld over de vraag welke muziek op hun begrafenis zal moeten klinken. Een band bracht deze uitgekozen nummers vervolgens ten gehore. Mij was gevraagd tussendoor een column over het onderwerp voor te lezen. Het hele programma zou terug te luisteren zijn in de vorm van een podcast, maar helaas heeft de techniek het laten afweten. Vandaar dat ik de overpeinzingen die ik voor deze avond op papier zette nu hier plaats als geschreven tekst:

Het is een vraag die mij van jongs af aan bezighoudt: welke muziek moet er op mijn begrafenis klinken? Vaak heb ik mij, na het stellen van deze vraag, beziggehouden met de vraag waarom deze vraag mij bezig houdt. Is dat geen morbide vorm van ijdelheid? In een hiernamaals heb ik nooit geloofd, dood is dood, lang leve de wormen. Het is dus niet zo dat ik vanaf een wolkje mee zal zitten genieten van mijn eigen fraaie muziekselectie en op die manier er nog iets aan heb. Het enige dat ik lijk te willen bewerkstelligen is mijn nabestaanden opzadelen met een laatste indruk van mij, een indruk die ze wellicht voorgoed met die uitverkoren liederen zullen associëren. 

Nu moet gezegd worden dat ik altijd al een voorkeur voor rouwige klanken heb gehad, dat werkt dan vast onvermijdelijk mee. Mensen die zeggen dat hun begrafenis een feestje moet worden heb ik nooit begrepen. Janken moeten ze bij mij, alle rijen. Zelfs de vaagste kennis - die enkel vanuit plichtsgevoel mijn uitvaart bezoekt - moet z’n tranen er tot tsunamische proporties uitgeperst krijgen. Want het is toch godverdomme wel echt heel erg dat ik er niet meer ben. Ik wil de mensen met een verschrikkelijk gevoel achterlaten, het gevoel dat mijn einde tevens het einde van de wereld is, voor minder doe ik het gewoonweg niet. 

Toch heb ik ook enige mededogen. Een ellenlange weenplaylist wil ik mijn rouwenden niet aandoen, drie nummertjes die in opperste concentratie ondergaan moeten worden is precies goed. Elke keer dat ik een nieuwe ‘definitieve’ begraaffavoriet heb gevonden moet er dus ook weer eentje uit, een pijnlijke selectieprocedure waarmee ik menig slapeloos nachtje ben doorgekomen. Maar goed, ook dit zou je weer puur narcistisch kunnen interpreteren. Als de luisterplechtigheid te lang duurt kan dat afbreuk doen aan de emotionele kracht ervan; mensen zouden zich nog kunnen gaan vervelen tijdens het janken. Op zeker moment wil men toch aan die cake, over naar de orde van de dag, niet ‘nog even’ die ene obscure Radiohead b-kant die je volgens de overledene toch echt nog ooit een keertje gehoord moest hebben. ‘Hij wist ook echt van geen ophouden hè,’ zullen ze anders na afloop zeggen, opgelucht dat ze ein-de-lijk van dat gedram af zijn.

Ach, al dat zalige gezwelg. Met de dood heeft het uiteindelijk natuurlijk bar weinig van doen. Het zijn slechts armzalige poginkjes het eigen leven een zweem van betekenis te geven. Peinzend over mijn eindcredits, kan ik in de illusie verkeren dat al wat ik heb beleefd en nog mee mag maken onderdeel is van een film. Een verhaal met samenhang, noodzaak misschien zelfs, dat uiteindelijk tot dat laatstgekozen drietal heeft moeten leiden, de smaakvolle keuze van een regisseur met visie. Wanneer ik achter Spotify een potje om mezelf zit te rouwen ontken ik de essentie van wat het leven is, namelijk volstrekte willekeur.

Dat is waar ik aan moest denken toen ik de bioscoopzaal uitliep, na het zien van One more time with feeling, de documentaire waarin Nick Cave en The Bad Seeds worden gevolgd terwijl ze zwoegen op hun zestiende studio-album Skeleton Tree. Cave heeft zich sinds de jaren ’80 gespecialiseerd in songs waarin de dood een immense rol speelt. Hij was de grote verhalenverteller, die geïnspireerd door klassieke mythes en religieuze vertellingen zijn hoofdpersonages bij bosjes om liet komen. Soms met een moordzuchtig genoegen, omdat het hun verdiende loon was. Soms met een ontredderde snik, maar zoals het tragedies betaamd was de tragiek er altijd een van een noodlottige onvermijdelijkheid. In de documentaire legt Cave uit dat hij vroeger narratieven nodig had, om in de chaos van het leven houvast te vinden. Nu is dat echter onmogelijk voor hem vol te houden. De dood heeft op een niets omziende wijze zich een plek in zijn leven geboord. Zijn zoontje van vijftien viel vorig jaar te pletter van een klif. Daar valt geen enkele betekenis uit te halen, dat proberen zou smakeloos zijn. Toen ik het nieuwsbericht indertijd las was mijn vermoeden dan ook dat Nick Cave nooit meer een liedje neer zou pennen, omdat dit traumazo haaks staat op zijn artistieke universum. Maar Cave is gewoon doorgegaan met werken, alhoewel zijn toon nu een compleet andere is. Hij is geen donderprekende stem meer die boven zijn verhalen uittorent, hij is een gebroken kreun die in een constant niet-weten ondergedompeld zit in dat wat geen richting kent. Hoe gruwelijk de aanleiding ook is, Skeleton Tree is een beklemmend mooie plaat geworden. Het probeert geen betekenis aan het leven te geven, maar vangt het leven in alle betekenisloosheid. Wie zich daarvoor open durft te stellen, zal pas écht troost vinden.

Een artiest die zijn artistieke universum niet hoefde te doorbreken om de dood een plek te geven was David Bowie. Zijn situatie was uiteraard onvergelijkbaar met die van Cave. Bij Bowie betrof het immers zijn eigen sterven en dat overkwam hem niet. Hij wist dat Magere Hein voor zijn deur stond, al overkwam het nieuws de wereld met des te grotere heftigheid omdat hij het daar zo razendknap voor verborgen had weten te houden. Bowie klinkt op zijn zwanenzang Blackstar op momenten ook gebroken, maar uiteindelijk heeft hij heel duidelijk het laatste woord. ‘I can’t give everything away’ zucht hij op het allerlaatste nummer dat hij achterlaat. En dat hoeft ook niet, want Bowie-de-persoon heeft zich altijd welbewust achter Bowie-de-kunstenaar verborgen. Alles wat er van hem door zijn werk sijpelde vervult het van persoonlijkheid, maar de de noodzaak om het grote doek omhoog te halen is er nooit geweest, Bowie wilde altijd een mysterie blijven. Muzikaal gezien is Blackstar een van Bowie’s meest bevreemdende en experimentele werken, alsof hij op het laatste moment nog eenmaal wilde benadrukken dat hij een artiest was die ontsnapping als hoogste doel had. Ontsnapping aan de menselijke neiging op de dingen grip te krijgen. 

Bowie en Cave zijn twee artiesten die in de loop der jaren met tientallen nummers weleens een plekje in mijn begrafenis top-drie in hebben genomen, maar hoe meer ik dankzij hun laatst platen over de dood nadenk des te meer vraagtekens ik begin te stellen bij die merkwaardige bezigheidstherapie van mij. Soms kan ik als tegengif voor al mijn pathetiek opeens intens genieten van de gedachte drie nummers te kiezen die ik werkelijk vreselijk vind. Om de nabestaanden naar huis te laten gaan met een totaal verwrongen idee van wie ik was. Ze zullen even aan zichzelf gaan twijfelen en dan denken, ‘ja, die Kasper wás ook eigenlijk een schlagerliefhebber in hart en nieren’. Het zit nu eenmaal in de mens om het plaatje te laten kloppen.

Betondroom

In januari 2015, toen ik nog aan de rand van Betondorp woonde, schreef ik een column voor Betondorp: verhalen uit de wijk, een eenmalige uitgave van woningcorporatie Eigen Haard vol verhalen van markante buurtgenoten.

Waarom 'waarom'?

Op 14 oktober 2014 vierde filosofisch café Felix & Sofie - waarvoor ik in eerdere jaren met regelmaat voordrachten verzorgde - zijn vijftiende verjaardag in de Stadsschouwburg te Amsterdam. Het programma stond in het teken van de klassieke drie-eenheid 'het Goede, het Ware en het Schone'. Mijn bijdrage aan dit jubileum bestond uit een gesproken column rond het Ware, dat hier terug te lezen is.